POLAROID
(Dit is een fragment uit het eerste toneelstuk van Jan Simoen, dat hij schreef op vraag van Oud Huis Stekelbees. Het werd voor het eerst opgevoerd in 1990. Guy Cassiers was de regisseur, An Gielen en Hein De Caluwé de spelers.)
DE JONGEN : Niks.
HET MEISJE : Jawel.
DE JONGEN : Niks, zeg ik je. Alleen,... van die mensen die voortdurend uitleg vragen terwijl de film bezig is! Vlak achter mij, keihard fluisterend: “Kijk, nu gaat hij met zijn zakdoek zijn vingerafdrukken van dat glas afvegen. - O, en waarom? - Omdat de flikken niet zouden weten dat hij in die kamer was. - O, en waarom mogen de flikken dat niet weten? - Omdat hij die vrouw vermoord heeft, slimmeke. - Maar ze is toch niet dood? - Nu nog niet, maar binnen een paar minuten, kijk, voilà, ze valt. - Ooo, maar hoe kan dat? - Dat poeder in dat glas, dat was vergif. - Aaa, amai. Schoon hé?” Dan een halve minuut stilte. Dan: “En waarom heeft hij haar vermoord?” Om waanzinnig te worden.
HET MEISJE : Maar ze gaat niet dood, hé?
DE JONGEN : Heb je die ook gezien?
HET MEISJE : Lang geleden. Hoe ging het ook weer?
DE JONGEN : Ze had al flink wat whisky op toen hij haar dat vergif gaf, en als hij weg is, wordt ze afschuwelijk misselijk en kotst ze al het vergif in de wc.
HET MEISJE : Mooi, hè. En probeert hij haar dan niet nog eens te vermoorden, met een nylon kous, en zij steekt een schaar in zijn rug?
DE JONGEN : Nee, dat is een andere, hoe heet hij, ‘Dial M for Murder’, van Hitchcock, met Grace Kelly.
HET MEISJE : Ja, dat klopt. Ik was nog klein toen ik die zag, ik weet het nog: op tv, ik mocht eigenlijk niet kijken, ik zat verstopt achter de stoel van mijn vader, ik kon het scherm niet goed zien, de ondertitels...
DE JONGEN : Dat is nog zo iets! Als er in de bioskoop, net op het laatste moment, net voor de film gaat beginnen, plots iemand...
HET MEISJE : Ik was erg onder de indruk van die film, ik weet nog dat ik niet kon slapen die nacht, en toen is papa mij komen troosten. Ik heb je weer onderbroken.
DE JONGEN : Euh…
HET MEISJE : Net voor de film gaat beginnen, plots iemand…
DE JONGEN : Ja. Een basketter. Altijd een basketter, twee meter. Een twee meter lang, lomp stuk mens, dat niet eens de moeite doet om op tijd te komen, en zomaar domweg voor je neus gaat zitten! Een hele hap uit het scherm! Ik word niet goed als ik het scherm niet helemaal kan zien. Dat is als een stuk kaas waar een rat aan gevreten heeft, dat is als een kapotte ruit, dat is als een boek waar een blad uit gescheurd is, dat is als een onderbroek met een bruin plekje erin.
HET MEISJE : Met een bruin plekje erin!
DE JONGEN : Ik bedoel maar, het is toch zo! Een kader is een kader, dat is recht op recht, dat is gemaakt om zo bekeken te worden! Recht op recht, vier op zes! Je knipt toch ook geen stuk uit een foto! Zoiets doe je niet! Dat is misdadig.
HET MEISJE : Ga je dan ergens anders zitten?
DE JONGEN : Ik overgiet de kerel met benzine en ik steek zijn haar in brand, dan klop ik hem zo plat als een sigarettenblaadje, ik frommel hem op en ik stop hem in mijn zak.
HET MEISJE : Boze jongen. Zo de mensheid haten.
DE JONGEN : Een kader is een kader!
(Even donker. Dan weer licht.)
DE JONGEN : Stel: we zijn bijvoorbeeld met z’n drieën op stap: jij, je vriend en ik. Jij vraagt mij een foto te maken van jullie twee. Maar ik ben zelf een beetje verliefd op jou en ik kan jouw vriend dus niet zo goed uitstaan.
HET MEISJE : Dus overgiet je hem met benzine en je steekt hem in brand.
DE JONGEN : Veel simpeler: ik laat hem verdwijnen. Ik draai de camera een beetje opzij en hij staat niet op de foto. Alleen jij. Dan vertelt mijn foto, ik dus, want ik maak de foto: die hoort er niet bij. En ik heb jou voor mij alleen.
HET MEISJE : Is dat zo?
DE JONGEN : Zo is dat.
HET MEISJE : Op de foto.
DE JONGEN : Heb ik jou voor mij alleen.
HET MEISJE : En ik verdwijn in je binnenzak.
DE JONGEN : Ja.
HET MEISJE : Leuk idee.
DE JONGEN : Ja.
HET MEISJE : Dan maak ik het uit met mijn lief en ik verdwijn. Met een boot over zee.
DE JONGEN : Hè, niet doen.
HET MEISJE : Stel.
DE JONGEN : Dan heb ik nog je foto.
HET MEISJE : Om stilletjes bij te wenen.
DE JONGEN : Ik kan hem ook gebruiken om jou op te sporen. Kent u dit meisje? Volgens mijn informatie is ze hier geweest op de veertiende juli jongstleden. Hebt u haar toen gezien? De rest? Wat bedoelt u, de rest. O, natuurlijk, op de foto staat alleen haar gezicht. Wel, ze is normaal gebouwd, ongeveer één meter vijfenzestig lang, mooie benen, op het ogenblik van haar verdwijning droeg ze een bruine anorak van het merk C & A, een blauwe trui, een zwarte minirok en lage beige schoenen, maat 36. Ze is in het bezit van haar identiteitskaart maar niet van al haar geestesvermogens. Ja? U hebt haar gezien? En waar is ze nu?
Alstublieft, denkt u goed na, dit is zeer belangrijk. Die kant uit, bent u zeker? Richting Madagascar, dus. O, zijn dat de Kaapverdische eilanden. Dank u, dank u. Nog iets: hoe zag ze eruit? (Kijkt naar haar.) Ongelukkig. Beetje ongelukkig, zegt u.
HET MEISJE : (Toont hem de polaroid – met het stuk eruit – van de gestolen foto.) Kent u deze man?
DE JONGEN : Wat is dit voor een misselijke grap.
HET MEISJE : Dat is mijn vader. Vijftien jaar geleden ging hij een pakje sigaretten kopen. En nooit meer teruggezien.
DE JONGEN : Weggeknipt. Wel, godverdomme.
HET MEISJE : En kent u dit meisje?
DE JONGEN : (Bekijkt de foto.) Ze draagt een brilletje. Ze houdt haar hoofd een beetje scheef. Ze knijpt haar ogen dicht, tegen de zon. De zon staat al laag, het is tegen de avond, je ziet het aan de schaduwen. En daar, wat verder op de dijk, de Rode Kruispost, de vlag van het Rode Kruis... Heb je ’t koud?
HET MEISJE : Het waait.
(Donker.)
|