Tijger en de duif
Wij wonen vijfhoog en we hebben een kat en een duif.
Oké, nu vraag je je af, wat raar, een kat en een duif. Eet die kat de duif niet op? Wel, nee dus. Maar het heeft wel weinig gescheeld, en ik ga je nu precies vertellen hoe dat gegaan is.
Eerst hadden we dus de kat. Die had ik gekregen van een vriendin van een vriendin van mij, omdat ze altijd op het Perzische tapijt scheet, de kat bedoel ik, niet de vriendin van mijn vriendin.
Toen ik met de kat thuiskwam deed mijn moeder alsof ze kwaad was.
‘Wij wonen wel op een flat, voor ’t geval je dat vergeten was!’ En ze telde op haar vingers: ‘Ik, papa, jij, je zus, je twee broers en oma! En dat allemaal op 2 slaapkamers, een woonkamer en een keuken! En nu dat beest er nog bij! Denk jij ooit wel eens na, eigenlijk?’
‘Hoe gaan we hem noemen, mama?’ vroeg ik.
Mijn moeder streek even over haar kin en deed alsof ze nadacht.
‘Tijger,’ zei ze.
‘Oké,’ zei ik. En zo werd de kat Tijger, en hij kreeg een plekje op het balkon, compleet met een schoteltje melk en een kattenbak.
‘En waag het niet om op mijn tapijt van Ikea te schijten!’ dreigde mijn moeder. Ze zwierde met haar wijsvinger en Tijger kromp bibberend ineen en scheet van de schrik in zijn kattenbak.
‘Goed zo,’ zei mijn moeder.
Tijger werd groter en sterker, en af en toen verdween hij voor een dag of twee drie. Dat is normaal voor katten, zei mijn oudste broer, want katten zijn jagers. Maar evengoed sliep ik pas rustig als ik de miauw van Tijger weer hoorde op het balkon, en het gekrab van zijn nagels aan de balkondeur.
Toen kwam de duif, en daar moesten we echt niks voor doen: op een dag zat ze gewoon op ons balkon. Volgens oma was ze uit de lucht gevallen, op de terugreis van Barcelona.
‘Onzin,’ zei mijn vader. ‘Duiven vallen niet zomaar uit de lucht.’
‘Wel als ze van Barcelona komen!’ zei oma. Mijn vader vroeg wat een duif nu in godsnaam in Barcelona te zoeken had, maar oma zei dat hij moest zwijgen over dingen waar hij niks vanaf wist.
‘Waar ligt dat, Barcelona?’ vroeg mijn jongste broer.
‘In Spanje,’ zei mijn oudste broer.
‘Is dat ver?’ vroeg mijn zus, maar mijn moeder zei dat mijn zus beter moest opletten bij aardrijkskunde, dan zou ze geen zulke idiote vragen stellen, en mijn zus stak haar tong uit.
‘Kijk nu toch eens naar die arme duif,’ zei oma, en we keken allemaal naar de duif, en inderdaad, ze zag er totaal kapot uit, met slappe vleugels en doffe veren en een hijgende borstkas, alsof ze net een marathon gevlogen had. Ze kreeg een schoteltje water en een bakje cornflakes, want we hadden geen vogelvoer in huis. Mijn moeder zei dat ze morgen vogelvoer in de supermarkt zou halen, en ze zei ook dat we de duif uit de buurt van Tijger moesten houden.
Tijger! Dat was waar ook! Katten zijn jagers, en duiven zijn ideale beesten om op te jagen.
Mijn moeders woorden waren nog niet koud, of Tijger dook op, en zonder enige aanloop maakte hij een geweldige sprong van zeker vijf meter in de richting van de duif, met zijn klauwen in aanslag, maar het liep slecht af.
Wat zeg ik: het liep dramatisch af!
De duif was heel erg uitgeput na Barcelona, maar net niet uitgeput genoeg om nog één keer op te vliegen. En dat deed ze. Niet hoog hoor, een halve meter of zo, maar dat was genoeg om de aanval van Tijger te ontwijken. En Tijger vloog krijsend over de reling van het balkon. Hij probeerde zich nog vast te klampen, maar dat mislukte, en blazend en krijsend verdween hij in de diepte.
Eén ogenblik bleven we staan, toen stormden we allemaal samen naar de reling en bogen ons diep voorover.
‘Pas op, niet zo diep!’ riep mijn moeder.
Maar hoe diep we ons ook bogen, we zagen geen spoor van Tijger. Nu, erg raar was dat niet, want vijf lager onder ons balkon, op de begane grond dus, is het een rommeltje van jewelste, met garages en afval en kapotte auto’s en kinderwagens en matrassen en verroeste koelkasten en zo, een kat zou er haar jongen in kwijt raken. En nu was onze kat zelf kwijt.
‘Die zien we nooit meer terug,’ zei mijn vader.
‘Zeg zoiets niet!’ snikte ik. Mijn vader nam me in zijn armen en streelde mijn haar.
‘Wil je hem gaan zoeken?’ vroeg hij zachtjes. Ik knikte.
We namen de lift naar de begane grond, mijn vader en mijn oudste broer en ik, en we begonnen te zoeken tussen de rommel en de afval, maar we vonden niks. Toen zagen we ineens de duif boven ons hoofd.
‘Stomme vogel, vlieg terug naar Barcelona!’ schreeuwde mijn oudste broer, en hij gooide een steen naar de duif.
‘Roekoe, roekoe,’ deed de duif, en ze ging op haar dooie gemakje boven op een kapotte auto zitten. Mijn oudste broer wilde nog een steen gooien, maar mijn vader hield hem tegen.
‘Wacht!’ zei hij. ‘Ik geloof dat ze ons iets wil vertellen!’
En ja, nu zagen wij het ook: het was alsof de duif met haar vleugel ergens naar wees. Ergens in die kapotte auto. En geloof het of niet, maar ineens hoorden we een zacht klagend gemiauw, en we vonden Tijger, in de kofferbak van die kapotte auto, onder een versleten matras. Hij mankeerde niks, alleen zijn achterste poten waren lichtjes verstuikt.
Oma heeft de poten van Tijger gespalkt, en na twee weken kon hij bijna weer normaal lopen, springen, kruipen en sluipen. Maar dat deed hij niet: hij bleef gewoon naast de duif zitten.
En daar zitten ze nu nog altijd, Tijger en de duif, netjes in een hoekje op ons balkon, en ze vreten al onze cornflakes en rice krispies op, iets anders willen ze niet. Soms drinken ze zelfs melk uit hetzelfde bakje. Maar alleen op zon- en feestdagen, want dan is het chocomelk. Volgens oma staat Barcelona bekend om zijn heerlijke chocomelk.
|