30-06-12
Een toemaatje, vooruit – ’t Is vakantie, dan hebben jullie toch meer tijd om te lezen.
Een verslag vanuit het bijna lege Leuven, van een eenzame winkelaar die naar zijn sofa verlangt, en naar Wimbledon.
En dan staat er zo’n mevrouw aan kassa 2 van de Spar, en ik kies die kassa omdat het maar één mevrouw is en ze heeft maar drie artikels. Fout natuurlijk. Als de kassierster met haar computerstem aankondigt hoeveel de mevrouw moet betalen (7,35 €), grijpt ze naar haar handtas, haalt daar een gigantische portefeuille uit tevoorschijn, ritst daar een van de ontelbare vakjes van open en haalt een verschrikkelijk wapen boven – ik trek wit weg – , de schrik van elke eenzame winkelaar: kortingsbonnen! Een stuk of twintig. Ze strooit die allemaal uit over de transportband en begint te zoeken welke bon op welk van haar drie artikelen van toepassing zou kunnen zijn. Ze vindt ze niet meteen. Ze zoekt verder. ‘Nochtans, ik was zeker…’ prevelt ze. Stimorol kauwend en wimperknipperend kijkt de kassierster toe. ‘Ah, hier heb ik hem…! Douwe Egberts Dessert 250 gram… 30 cent korting…’ De kassierster pakt de bon vast en bestudeert hem als was een verdacht paspoort op de luchthaven van Yemen. Dan geeft ze hem terug. ‘Niet meer geldig. Sorry.’ ‘Wat? Dat kan niet!’ roept de mevrouw verontwaardigd. De kassierster blaast een grote bubbel met haar Stimorol en wijst met een zeer kunstzinnige valse nagel (waarop minuscule Chinese tekens zijn gepenseeld) naar een haast onleesbaar stukje tekst op de bon. ‘Geldig tot zevenentwintig nul zes twaalf. We zijn vandaag de 28ste .’
‘De zevenentwintigste, dat was gisteren.’ IJzersterke logica.
‘Ja.’
‘Dat scheelt één dag.’ Stalen logica.
‘Ja.’
‘Komaan, juffrouw, op één dag komt het toch niet aan?’
‘Een dag is een dag, mevrouw.’ Betonnen logica.
‘O,’ zegt de mevrouw, en tot mijn grote schrik draait ze zich met een ruk om naar mij en vordert mij op als getuige à charge. ‘Is het niet schandalig, meneer? Dan spaart een mens zolang aan die bonnen, en als ge ze kunt gebruiken zijn ze niet meer geldig.’
Ik glimlach schaapachtig. Ik denk aan mijn drie artikelen. Een bakje aardbeien, een doos vanille-ijs en een bus slagroom. Straks ga ik naar Wimbledon kijken, en dan eet ik aardbeien met slagroom en vanille-ijs. Ik hoop dat Roger Federer speelt.
‘Dat is dan 7,35€,’ zegt de kassierster met haar computerstem. Met een ruk draait de mevrouw zich weer naar de kassa, graait al haar bonnen van de band, ritst haar reusachtige portefeuille weer open en propt de hele papierwinkel er weer in.
‘Maaltijdcheques!’ roept ze. ‘Ik betaal met maaltijdcheques!’
‘Daar mag ik wel niet op teruggeven,’ zegt de kassierster.
‘O nee? In de Delhaize doen ze dat wel!’
‘Dit is de Spar, mevrouw.’
‘Schandalig!’
‘Maaltijdcheques van hoeveel?’ vraagt de kassierster onverstoorbaar.
‘3 euro twintig.’
‘U mag er twee geven, en dan moet u nog 95 cent.’
’95 cent, ja. Jaja.’
Ze ritst drie, vier vakjes van haar portefeuille open, rommelt erin met haar wijsvinger, zucht luid, en begint dan in de zakken van haar paarse joggingvest te tasten. Dan in haar binnenzak, dan in haar broekzakken, dan in de borstzakjes en dan in de antidiefstalbuidel die op haar buik hangt.
’85, 87… wacht, hier heb ik nog twee cent, dat is 89… goh, ik kom er niet. Is dat niet genoeg?’
‘Sorry mevrouw,’ zegt de kassierster. Ze ziet eruit alsof ze haar stimorol heeft ingeslikt.
En weer wendt de mevrouw zich met luide stem tot mij, haar getuige à charge.
‘Is ’t niet schandalig, meneer? Duizenden euro’s per dag verdienen ze hier, en dan kijken ze op vijf centjes.’
‘Zes,’ zegt de kassierster.
Ik voel het vanille-ijs ijs smelten op mijn arm. En mijn aardbeien worden beurs. Aan mijn slagroom durf ik niet te denken. Straks ontploft mijn spuitbus.
Nog luider zuchtend ritst de mevrouw een vijfde vakje van haar monsterlijke portefeuille open en haalt er een zestien keer opgevouwen briefje van 50 euro uit. Tergend traag vouwt ze het open en overhandigt het aan de kassierster alsof het een stukje van haar ziel is.
K-tsjing, doet de kassa en de mevrouw krijgt een hoop kleingeld terug, dat ze – natuurlijk – in vijf verschillende vakjes van haar gigantische portefeuille opbergt. Luid zuchtend. Dan ritst ze haar handtas open, stopt de portefeuille er zorgvuldig in en ritst de handtas weer dicht.
Dan zegt ze: ‘Krijg ik een plastic zakje?’
‘Dat is dan vijf cent,’ zegt de kassierster.
‘Ja, zeg, nu heb ik net mijn portefeuille opgeborgen, kun je me echt geen gratis zakje geven?’
Dan trek ik mijn platgesmolten, druipende en plakkerige doos van Ola open en kieper die uit over het kapsel van de mevrouw. Mijn bakje kleffe, beurse, opgewarmde aardbeien plet ik fijn in haar gezicht en de bus lauwe slagroom spuit ik helemaal leeg in haar handtas, waarvan ik eerst alle ritsen heb opengetrokken.
Achter mij klinkt luid applaus en gejuich. Ik draai mij om, maak een buiging en neem glimlachend het applaus in ontvangst. De zaakvoerder van de Spar komt mij hoogstpersoonlijk een halve kilo aardbeien, twee liter ijs en twee bussen slagroom aanbieden.
‘Van het huis!’ zegt hij ontroerd ‘En ik hoop dat Roger wint!’
Ach, het leven zou zo mooi kunnen zijn.
…
En dan staat er op BBC1 zo’n meneer in het wit te tennissen op het heilige gras van Wimbledon. Hoewel, tennissen.
Eerst veegt hij zijn voorhoofd droog met zijn polsband, dan kijkt hij naar de ballenjongen, die hem twee ballen toegooit. Dan draait hij zich naar de andere ballenjongen, die hem nog twee ballen toegooit. De tennisser bekijkt de ballen een voor een met een bedenkelijke blik, alsof er een paar rotte tussen zitten, gooit er twee terug op het gras, propt de derde diep in zijn broekzak en begint met de vierde bal te stuiteren. Hij trekt zijn snot op, kijkt misnoegd naar de overkant van het net, laat de bal nog zes keer stuiteren, veegt met zijn polsbandje drie zweetdruppels van zijn voorhoofd en trekt nu een gezicht alsof hij de vijfde tennisbal net opgegeten heeft. Dan bedenkt hij zich, wijst met een nonchalant wijsvingertje naar een hoek van de baan. Daar ligt een handdoek. De ballenjongen-lijfeigene spurt naar de handdoek en brengt die naar de tennisser met net nog geen kniebuiging. De tennisser wrijft zes denkbeeldige druppeltjes van het handvat van zijn racket, wrijft nog een keer over zijn gezicht – van dat stuiteren met die ballen is hij echt heel moe geworden – gooit vervolgens de handdoek weer in de richting van zijn lijfeigene, plant zijn linkervoet zorgvuldig tegen de achterlijn, kijkt omhoog naar de grijze wolken om te zien waar de zon zit en begint dan weer te stuiteren. Na zeventien keer zwaait hij onvervaard met zijn racket, beschrijft een sierlijke krul in de lucht en gooit tegelijkertijd met zijn andere hand de bal omhoog (een combinatie van bewegingen die een ontzettende concentratie en coördinatie vereisen – en slaat de bal keihard in het net. Daar wordt hij weer heel moe van, want hij wijst weer naar de hoek van de baan waar zijn handdoek ligt en…
Ongeveer zeven minuten later – waarvan de bal naar schatting vijfendertig seconden in het spel is geweest – gaat hij uitgeput op een stoeltje zitten. Een andere lijfeigene steekt een parasol op boven zijn delicate hoofdje en de tennisser begint te zeiken tegen de scheidsrechter (terwijl hij zich uitgebreid verder afdroogt, niet te geloven dat een mens zo kan zweten). Nee maar, zeikt de tennisser, het is echt een schande in welke omstandigheden ze verplicht worden te spelen. Komaan zeg, dit is toch niet ernstig meer! Met windkracht 3 minstens, met die wolken waar af en toe de zon door breekt, en die 19 graden Celsius, dat is toch niet meer menselijk! En helemaal achteraan, in de verste hoek achter de baan, daar rechts, ja, ongeveer zes meter achter de baseline, ja, daar, scheidsrechter, kijk dan toch, of ben je blind misschien? Wel daar is een plek die daarnet lichtjes vochtig aanvoelde. Echt levensgevaarlijk, jawel! Wat? Normaal? NORMAAL? Vertel mij eens, scheidsrechter, ben jij eigenlijk wel naar school geweest? Tja, dan kun jij ook niet weten wat normaal is en wat niet, toch?
En al zeikend tegen de scheidsrechter steekt de tennisser zijn leeg flesje water omhoog, een pijnlijk gezicht trekkende omwille van de extra krachtinspanning die hem dat kost, waarop een derde lijfeigene het lege flesje in de vuilnisbak gaat gooien (die ongeveer zestig centimeter van de tennisspeler verwijderd is) en ijlings een nieuw flesje uit koelkast haalt (minstens een meter van de tennisspeler verwijderd) en dat in de uitgestoken hand van de tennisspeler stopt. Waarop die zuchtend het hoofd schudt. Te koud, mannetje, veel te koud! Weet je dat dan niet, idioot? Een professional drinkt nooit koud water!
En even later staat daar op BBC2 zo’n mevrouw te tennissen op het heilige gras van Wimbledon.
Nu ja, tennissen.
IJlings zet ik de klank van mijn flatscreen op 0, want dit tennissen is echt luid. Serena Williams brult als een leeuwin, Azarenka klinkt als een leeglopende fietsband, Sharapova krijst als een gewond dier, Wickmayer roept op haar hondje dat woepie heet en Schiavone balkt als een zwangere ezelin. Waarom luisteren al die wichten niet naar mijn goede vriend en sportprof Bart VR, die mij onlangs glashelder heeft aangetoond dat al dat gekrijs en gebrul nergens voor nodig is? Je slaat er heus niet harder en zeker niet preciezer door.
En o ja, ook de mevrouwen van het tennis wijzen allemaal met arrogante wijsvingertjes naar de handdoeken. Tennisspelers zijn echt veel minder sympathiek geworden sinds dat idiote gedoe met die handdoeken begonnen is.
…
Maar natuurlijk moet je niet luisteren naar al dat gezeik van een man van middelbare leeftijd die teveel tijd heeft. Tennis is gewoon een geweldige sport, en het Centre Court van Wimbledon is een van de mooiste plekken ter wereld. En de Spar is een heerlijke winkel.
…
En er is nieuws over mij. In de vorige brief schreef ik dat ik afspraken had met doktoren in verband met nieuwe behandelingen en zo. Wel, vandaag had ik zo’n afspraak, en het goede nieuws is dat ik in een studie kan stappen op Gasthuisberg. Voordeel: ik krijg nieuwe producten die al uitgebreid getest zijn, en ik word uitstekend opgevolgd. Nadeel: euh, geen eigenlijk. Want dat er geen 100% garantie op succes is, beschouw ik niet als een nadeel. Dat is een feit, en dat ken ik al heel lang. De behandeling staart over een week of drie. Ik hou jullie op de hoogte.
…
En jullie krijgen nog een fotootje. Juli sportmaand.
(Memorial Van Damme, 2006)
‘How to reach old age? First of all: No sports!’ (Winston Churchill)
De groeten van
Jan