Oktober 2011

18-10-11

Vorig weekend stond er een mooi artikel in DSMagazine, of nee, in DSWeekblad, of is het DSWeekendblad? Of DSWeekendplus? – goddomme, wat is dat toch allemaal met die kranten en hun bijlagen tegenwoordig! Postbodes en lezers worden hoe langer hoe wanhopiger, en brievenbussen puilen al uit als je je één keer overslaapt! Om nog maar te zwijgen van al die gesneuvelde bomen! Dus leve de elektronische krant op iPad! Maar ja, die iPads worden dan weer in China gemaakt, en argeloze Chinese arbeiders worden ziek door de chemische rotzooi die nodig is om die schitterende touchscreens te produceren, wist jij daarvan, heilige Steve Jobs? Hè? Maar ik dwaal vrees ik een beetje af. (Gezien Hees, die zinsbouw?)

Soms staan er dus mooie artikels in die weekendbijlagen en een daarvan was van Bernard Dewulf en het ging over Gerhard Richter. De ‘grootste levende schilder’ volgens de ondertitel. Of hij echt de grootste is weet ik niet, maar hij is echt wel groot, wij hebben al een paar keer werk van hem gezien, ondermeer in Keulen en in Tilburg, en ik was iedere keer geweldig onder de indruk. Niet alleen om wat hij schildert, en ook niet alleen om hoe hij het schildert (hoewel die twee aspecten van zijn werk tamelijk adembenemend zijn), maar gewoon om het schilderen zelf. De borstelstreek. De kleur (of net de afwezigheid ervan). De verf (hoe die op het doek is aangebracht – de lagen, de strepen in de nog natte verf…). Het formaat (van monumentaal tot haast minuscuul, maar altijd indrukwekkend). Kortom, wat hij ook schildert, abstract of figuratief, vrolijk of ernstig, kleurrijk of grijs, op elk doek voel je dat hier is iemand aan het werk die gewoon heel graag schildert. (‘Keigraag’, zegt een groot deel van de bevolking in 2011. Het zij zo.)

En dan lees ik in dat artikel van DS weekend (of DS weekblad, ik wil ervan af zijn) plotseling iets kei-interessants: ‘Een van Richters helderste uitspraken in dit verband luidt: “Ik heb geen motief, alleen motivatie.” Het is een uitspraak die me diep ontroert. Omdat ze, uit de mond van een gepassioneerde schilder, ook veel zegt over ons dagelijks niet-schilderend bestaan: ook dat bestaan heeft geen motief, tenzij zijn onherroepelijke einde, en toch staat het dagelijks op, uit een onverklaarbare motivatie.’

Liefste vrienden, is dat niet keischoon gezegd, van die Bernard Dewulf? En is dat niet kei-ontroerend ook? ‘Geen motief, alleen motivatie.’ Ik persoonlijk vind van wel, ik was zelfs tamelijk sprakeloos na het lezen van die passage, het DSMagazine (of DSWeekblad) zakte op mijn schoot en minutenlang keek ik naar het plafond, mijn omhooggeschoven bril viel zelfs van mijn voorhoofd zonder dat ik het merkte.

Geen motief, alleen motivatie.

In mijn hoedanigheid van tamelijk bekend jeugdschrijver krijg ik af en toe, en dan vooral in de periode van de boekbesprekingen, mailtjes van jongeren die mij keigraag eens zouden interviewen, en liefst tegen morgen aub, want ons werk moest gisteren al binnen zijn. Na de eerste, obligate vragen als ‘Hoe bent u op het idee gekomen om schrijver te worden?’ en ‘Waar haalt u de inspiratie voor u boeken?’ en ‘Zijn u boeken waargebeurd?’ en ‘Hoeveel verdient u met u boeken?’, volgt af en toe, bij wat meer filosofisch aangelegde interviewers, de vraag: ‘Wat is volgens u de zin van het leven?’ Telkens weer sta ik dan met mijn mond vol tanden. De zin van het leven. Op jonge leeftijd was ik er al vrij zeker van dat God niet echt een ‘plan’ had met ons, daarvoor vond ik het leven net iets te chaotisch. Ik verkondigde deze stelling wel niet luidop, daarvoor was ik te bang (voor de onderpastoor) en te klein (voor een mening), maar sinds ik halverwege mijn tweede decennium definitief besloten heb dat God niet bestaat (een hele opluchting), en sinds ik Voltaire gelezen heb (niet God, maar het toeval regeert de wereld), ben ik er hoe langer hoe meer van overtuigd geraakt dat het bestaan niet echt een motief heeft. Ja, wat zou dat motief dan wel moeten zijn? Het oprukken der beschaving. Tja. Het streven naar een betere wereld. Jaja. De vooruitgang. Haha.

Oké, nu hebben we iPads en flatscreens en digitale Nikons en democratisch verkozen deelregeringen en weekendbijlages van kwaliteitskranten (zie hoger) en dafalgan en steunzolen en biologisch gekweekte bananen en actieve bifidusyoghurtjes en menu’s met aangepaste wijnen en de Europese eenheidsmunt en de Thalyss en de Eurostar en Masterchef en skype en de Delhaizekaart en de ecocheque en ja, luister: natuurlijk leef ik liever nu dan in de tijd van de Inquisitie of de Kruistochten, maar ik leef dan ook in West-Europa, een continent met centrale verwarming en witbrood en sociale zekerheid en Skandinavische politieseries op dvd, en ik heb van mijn hele leven nog geen honger gehad, behalve tussen twee maaltijden in. En dat ik in deze comfortabele positie zit heb ik ook nog eens te danken aan mijn ouders, die de middelen, het verstand en de gulheid hadden om mij een warm nest te geven en om mij te laten studeren, waardoor ik werk kon vinden dat ik graag deed. Ook aan mijn eigen verstand en temperament heb ik dit alles te danken, dat is waar, want waardoor heb ik die studies kunnen voltooien, heb ik werk en vriendschap en liefde heb gevonden, maar verder heb ik daar geen enkele verdienste aan, want mijn verstand en mijn temperament zijn mij geschonken en de rest is toeval. Want voor hetzelfde geld was ik met datzelfde verstand en temperament in Zuid-Soedan of in Ruanda geboren, waren mijn ouders veel te arm om mij naar school te sturen en was ik op mijn elfde ontvoerd door een wreedaardige krijgsheer en was ik op mijn veertiende een tot op het bot misbruikte en aan drugs verslaafde kindsoldaat en was ik nu een stel verbleekte botten in een massagraf. Leg mij eens het verschil uit tussen zo’n eenentwintigste-eeuwse kindsoldaat en een Europees arbeiderskind in de negentiende eeuw van de industriële revolutie? En zou een rijk burgerszoontje in het Brugge van de veertiende eeuw het zoveel slechter hebben gehad dan die kereltjes ? Ik bedoel maar: Evolutie? Plan? Vooruitgang & Beschaving? De Vaart der Volkeren? Pff.

Geluk & Toeval, zeg ik u.

En in mijn eigen leven dan? Zit daar een motief in?

Ik denk even na, en ik denk aan Richter: de man schildert ongelooflijk graag – meer nog: hij schildert zoals hij ademt, maar hij weet niet altijd wat hij moet schilderen.

Ik, ik leef ongelooflijk graag, maar ik weet niet wat het is dat mijn leven vorm geeft. Wat het motief is van mijn leven.

Oké, sinds vorig jaar wel, natuurlijk – meneer kanker is net iets te dominant om die eer niet op te eisen (echt een broodje aandacht, die klootzak) en dus ja: ziekte en gezondheid zijn een duidelijk en hevig motief in mijn (en sinds mei: ons) recente bestaan.

Maar in de 57 jaar daarvoor? Ik weet het niet. Ik weet niet wat mij ertoe brengt om ‘dagelijks op te staan’ en aan het leven te beginnen. Ik weet niet wat mij ertoe drijft om vanalles te doen in het leven, ik weet niet welke kracht mij drijft en ik weet nog veel minder waar die kracht vandaan komt, en eerlijk gezegd, het kan me niet echt zoveel schelen. Ik doe wat ik doe, en ik doe het graag, en dat heb ik altijd al gedaan.

Lesgeven en schrijven, dat zouden motieven kunnen zijn ja. Maar die dingen heb ik, eerlijk gezegd, niet helemaal honderd procent zelf gekozen; die hebben zich op de een of andere manier ook aangediend in mijn leven. Ik ben niet van het type Sam Dillemans, die om zo te zeggen in het uur van zijn geboorte al wist dat hij moest schilderen, alleen maar schilderen en niets dan schilderen, radikaal en zonder enige toegeving. Ik zit zo niet in elkaar. De keuzes die mijn leven hebben bepaald, heb ik niet allemaal zelf gemaakt. Of toch niet alleen. Of toch niet helemaal.

Ik ben gaan lesgeven omdat ik dat heel graag wou doen, dat is waar. En ook omdat het in mijn bloed zat, natuurlijk. Ik heb dat dan ook de afgelopen 34 jaar met zeer veel enthousiasme gedaan (en ik hoop er nog een paar jaar aan toe te voegen miljaar!), en ik heb me dat nooit beklaagd, want iets wat je 34 jaar lang met goesting doet, dat doe je niet zomaar, ik weet het, ik weet het – maar toch: als ik heel eerlijk ben, dan was die keuze voor het onderwijs ook een beetje de keuze van het verstand, van de zekerheid… Was ik in 1976 écht moedig, zot en onvervaard geweest, had ik dan niet liever iets anders gedaan? Journalist, of theatermaker, of fotograaf…?  Ik weet het niet, en ik zal het nooit weten. Maar nogmaals: ik heb doodgraag lesgegeven, al die jaren lang.

Schrijven? Eerlijk: ik heb altijd graag geschreven, maar ik was nooit ‘serieus’ beginnen schrijven als Guy Cassiers me eind jaren ’80 niet een beslissende stamp onder mijn gat had gegeven door mij een paar zeer toffe en belangrijke schrijfopdrachten te geven (eeuwig dankbaar, Guy!), die resulteerden in ‘Grondbeginselen’en ‘Polaroid’, twee zeer mooie producties van Oud Huis Stekelbees en beide geregisseerd door Cassiers (lucky me!), en het blijvende resultaat van dat heuglijke feit is dat ik nu nog altijd schrijf, en wel zo graag dat ik het nu niet meer zou kunnen missen.

Op de laatste consultatie (nu een dikke maand geleden) bij mijn geliefde lijfarts kreeg ik het op een moment een klein beetje koud, en dat was toen hij me zei dat de tintelingen in mijn vingertoppen – bijverschijnsel van de vermaledijde en toch heilzame chemotherapie – wel eens zo erg zouden kunnen worden dat ik niet meer zou kunnen typen. ‘Als we er niets aan doen…’ voegde hij eraan toe met een soort van milde warmte in zijn blik. ‘Wel, doe er dan iets aan!’ dacht ik heel luid. ‘… en dat zullen we dan ook doen,’ zei hij, en ik was en ben hem bijzonder dankbaar voor deze actie. Nu krijg ik een nieuw product, en dat zou het verschijnsel van de tintelende vingers en de bevroren tenen langzaam moeten elimineren, en dat is een hele opluchting, want ik zou het heel erg vinden als ik niet meer kon schrijven. Om maar te zeggen hoe belangrijk dat schrijven in de loop der jaren is geworden.

(Overigens klaag ik niet hoor, o nee! De nieuwe chemo is geweldig leefbaar voor mij: ik kan weer eten en drinken, ik heb weer een redelijke dosis energie, en ik kan weer met mijn scooter rijden. De enige bijverschijnselen die ik moet verdragen zijn afscheurende vingernagels, uitslag op borst en rug, af en toe een bloedneus, raar haar, lichte evenwichtsproblemen, slapende voeten, stramme spieren en af en toe wat kortademigheid en ja, dat is het zowat. Peanuts, zowaar.)

Maar terug naar Richter. Bernard Dewulf vraagt zich af: ‘Hoe kan iemand die zich voortdurend heeft afgevraagd wat te schilderen, niet alleen zo véél, maar ook zoveel verschillends en zoveel gloeiends hebben geschilderd?’ 

Ik vind die vraag niet moeilijk te beantwoorden: ik weet ook niet goed waarom ik leef, en wat de motieven in mijn leven zijn, ik vraag het me vaak genoeg af, maar inmiddels doe ik het verdomd graag, en ik kan het ook redelijk goed, al zeg ik het zelf. Leven, bedoel ik dus. Er zit verdomd veel gloed en glans in mijn leven – het ‘gloeit’ aan alle kanten!

Kijk, dit is een kaars, geschilderd door Gerhard Richter. Ontroerend, hè? En gloeiend.

kaars

(Maar ga vooral kijken in Londen, nog tot 8 januari 2012 in Tate Modern.)

 

majoVorig weekend stond er overigens nòg een mooi artikel in DS – het was een buitengewone krant, vorig weekend, de bomen zijn niet voor niets gesneuveld – over twee goede vriendinnen van me: Majo de Saedeleer en haar dochter Annelies Beck, met een grote foto op de frontpagina. Ik natuurlijk geweldig trots dat ik die twee kende, mijn zaterdagse koffie smaakte ineens drie keer zo goed. De twee mooiste glimlachen van Vlaanderen op één foto verenigd. Ze stonden in de krant omdat Majo deze week een zeer belangrijke prijs kreeg, een prijs met een zeer lange naam en met ontieglijk veel euro’s, een prijs voor opvoeding. En laat nu Majo net onze first lady zijn in het land van de jeugdliteratuur, en dat maakt me zeer zeer blij. Ten eerste omdat het Majo is die de prijs krijgt (ik hou heel veel van Majo, en ik ben niet de enige), en ten tweede omdat een prijs voor opvoeding naar iemand gaat die haar hele leven lang al boeken in ’t algemeen en jeugdboeken in ’t bijzonder dichter bij de mensen wil brengen. Waardoor de uitreikers van deze prijs met de lange naam impliciet en expliciet laten blijken dat boeken in ’t algemeen en jeugdboeken in ’t bijzonder een essentieel deel uitmaken van de opvoeding. Voilà. Ik had het niet beter kunnen zeggen. Ik ben keiblij.

Rie is moe de laatste dagen, en af en toe wat misselijk ook. Haar smaak laat haar soms ook in de steek (op zulke momenten word ik echt ongerust!), en ze begint de hele chemotoestand wel een beetje beu te worden, wat ik heel goed kan begrijpen. Maar op andere dagen krijgt ze een opstoot van energie. Dan fietst ze door de hele stad, speurend naar winkels met laarzen, salontafels of diepvriezers. Dan surft ze onverdroten het web af en en belt het halve land op, op zoek naar openingsuren en verkoopsvoorwaarden van meubel-, schoenen- en diepvriezerswinkels. En nodigt vrienden uit voor happenings in onze prachtige tuin in Wakkerzeel. Ik vind dat heerlijk, ik zie mijn vrouw graag zo energiek en boordevol plannen. Ik zie haar altijd graag, natuurlijk.

Misschien is dat wel het ultieme motief in mijn leven: iemand graag zien. Mijn vrouw. Mijn vrienden. Mijn kinderen. Of is dat een motivatie? Wie zal het zeggen?

Vele kussen van mij

En van Rie

duimen