Februari 2011

Nieuwsbrief Februari 2011

 15-02-2011

 Liefste allemaal,

 Ik heb jullie een beetje verwaarloosd de laatste tijd, maar ik ga me daarvoor niet verontschuldigen: ik heb heel veel leuke dingen gedaan en toen ik daarvan thuiskwam, was ik te moe om te schrijven, en dag erna moest ik uitrusten of had ik geen goesting om te schrijven, of schreef ik aan mijn eigen verhalen, want dat moet ook gebeuren. Wat voor leuke dingen? Wel, al die dingen die ik al een paar maanden van plan was, maar die niet heb kunnen doen wegens te moe of wegens ziekenhuis. Naar Antwerpen en Gent geweest, schitterende musea gezien, prachtige tentoonstellingen bezocht, bij veel vrienden gaan eten en aperitieven, naar de zee geweest bij mijn moeder, en of course voorbereidselen getroffen voor onze trouw, waarvoor nu echt alles klaar is. O ja, ik moest van Rie nog zeggen aan allen die willen komen wuiven zaterdag dat jullie niet boos moeten zijn, dat we echt niks voorzien hebben om te drinken, ’t is alleen wuiven en kussen, het feest volgt later, maar weer moet ik jullie vragen om niet boos te zijn: ik vrees dat we echt geen plaats hebben om jullie dan allemaal te ontvangen. Veel, maar niet allemaal. Maar we zullen foto’s sturen van het feest, naar jullie allemaal. En ook foto’s van zaterdag natuurlijk, ook naar jullie allemaal.

Het was heel goed bij mijn moeder in Middelkerke aan zee. Ik ben altijd een beetje ontroerd als ik er binnenrijd, vooral met de tram, omdat ik dat zeven aan een stuk elke dag heb gedaan, heel mijn schoolgaande jeugd zeg maar. Nu is Middelkerke echt een van de lelijkste kustgemeenten, bijna helemaal afgebroken en weer volgebouwd met spuuglelijke appartementsblokken zonder enige fantasie, bouwpromotoren zijn hier echt tekeer gegaan als een oorlog. Mijn geboortehuis is al twee keer ‘afgesmeten’, zoals ze dat hier zeggen, en weer opgebouwd. Alle sporen van mijn prilste jeugd zijn helemaal uitgewist, geen archeoloog zal ze terugvinden, en nu is ons tweede huis, waar we in 1960 naar verhuisd zijn, ook afgesmeten en daar zijn ze nu ook een spuuglelijk appartementsgebouw aan het ‘zetten’. Afsmijten en zetten, dat zijn de twee basisbegrippen in de wereld van de bouwpromotoren aan de kust. En liefst rap afsmijten, want je weet maar nooit dat er een of andere onnozele commissie zo’n oud gebouw gaat klasseren, dan kan je er niks maar mee doen, je mag zelfs geen raam vervangen, schandalig! Dan laat je het maar verkrotten natuurlijk, wat moet je doen, maar ja, dat kan lang duren, en intussen kan je niks afsmijten en ook niks nieuws zetten, en waar moet je intussen van leven? Hè?

Mijn moeder was heel blij om me te zien. Maar mijn moeder is altijd blij, ook als ze me niet ziet. Als ik bel, is ze blij dat ze me hoort. ‘Ik ben blij dat ik je hoor’, zegt ze dan, en vervolgens praat ze een half uur aan een stuk zonder dat ik een woord moet zeggen. En als ze me ziet doet ze net hetzelfde. Ze praat zelfs door als ik naar de wc ga, en ik weet echt niet of ze zwijgt als ik ga wandelen of boodschappen doen. Ik vermoed van wel, maar soms heb ik mijn twijfels. De baas van restaurant Chaplin, waar we vaak gaan eten, zegt: ‘Op de dag dat ze zwijgt bel ik de dokter.’ Ze gaat heel graag eten met ons, haar kinderen, en ze wil altijd trakteren, en daar valt niet over te discussiëren.  ‘Ik ben nog altijd je moeder, en je gaat naar me luisteren, hoe oud je ook bent.’ Ze is geweldig, mijn moeder, hoewel ze mijn oren soms doet tuiten. Ze vertelt vaak dezelfde verhalen, en soms vele keren, maar dan zegt ze dat ze dat zelf ook al weet, maar dat ik haar dat niet kwalijk mag nemen want ze is tenslotte al een oude madame. Maar ze vertelt ook nieuwe verhalen, deze keer ging het vooral over mijn vader en mijn grootvader, allebei onderwijzers aan de Gemeenteschool van Middelkerke, want die school bestaat honderd jaar en er wordt een boek over gemaakt. En natuurlijk is de archivaris van de gemeente bij haar langs geweest om foto’s en ander materiaal te komen. En dan gaan de verhalen niet alleen over de gemeenteschool en mijn lesgevende vader en grootvader, maar ook over het bezoek van de archivaris en zijn vrouw, en hoe vervelend die vrouw wel was, zo opdringerig en lawaaierig, de archivaris zat er maar voor spek en bonen bij, ocharme die mens, zo’n kalme mens en dan met zo’n vrouw zitten. Dan gaat de bel en het is mijn tante Thérèse, en dan stokt het verhaal een beetje. Ik omhels mijn tante, ze vraagt hoe het gaat en ik vraag hoe het gaat, en ja, het gaat, met ons beiden gaat het. Ze bedankt me voor mijn brief, en ze vertelt over Marijke, het is vandaag precies twee maanden geleden, het is verdomd lastig, je kind verliezen na al die jaren van zorgen, maar ze slaat er zich door, ze heeft veel goeie herinneringen en ze gaat nog vaak naar Luc, de man van Marijke, aan wie ze veel steun heeft, hoewel die jongen ook zijn eigen verdriet heeft. Maar ook hij heeft veel steun aan zijn vrienden en familie. En dan komen de herinneringen, van de tijd toen Marijke nog klein was, toen ze nog in Ukkel woonden, mijn broer ging af en toe met hen mee naar Ukkel, en hij en Marijke konden uren spelen op hun balkon. Vanop dat balkon konden ze de cartonnerie van de familie Brel zien, vaak zagen ze Jacques passeren, zwaar tegen zijn goesting.

En toen verhuisden ze naar Middelkerke, en Marijke ging in Oostende naar school zoals wij allemaal, maar wij gingen met de tram en mijn nonkel Georges was zo bezorgd omdat ze zo frêle was en zo vaak ziek dat hij haar altijd met de auto naar school bracht, mijn tante krijgt tranen in haar ogen als ze ’t vertelt, en mijn moeder en ik ook. Maar als het verdriet verteld is, dan moet het andere verhaal verder gaan, want zo is het leven, de verhalen moet verder gaan, en nu heb ik helemaal niks meer te vertellen, want mijn tante weet er ook alles van, van de vrouw van die archivaris bijvoorbeeld, o ja, die kent ze ook, dat is er een van dinges, en dat zijn allemaal ambetanteriken en dikke nekken, en ocharme die archivaris, zo’n kalme, rustige man en dan op zo’n vrouw vallen. Dan gaan de foto’s van hand tot hand en dan komen de verhalen over de onderwijzersfamilie, over Raymond (mijn vader) en Arthur Simoen (mijn grootvader), en kijk, op deze foto zag je in achtergrond de bel nog hangen op de speelplaats, een van de meesters luidde die als de speeltijd voorbij was. En toen mijn grootvader schoolhoofd werd, kreeg hij een statig rijhuis van de gemeente toegewezen in de Kerkstraat, en de achtertuin gaf uit op de speelplaats van de school. (Als kind ben ik nog in dat huis geweest, en ik was geweldig onder de indruk van de schildpad die daar in die tuin rondkroop, zo’n oude vieze kop had ik nog nooit gezien.) En mijn vader, meester Raymond, had soms wel klassen van 45 leerlingen, hoe deden ze dat toch in die tijd? (Gewoon, denk ik bij mezelf: de kinderen moesten zwijgen en wie dat niet deed kreeg een lap tegen zijn kop.)

Als mijn tante vertrekt is het tijd om te gaan eten in restaurant Chaplin, ik eet een stuk lotte en het smaakt me heel goed en daar ben ik blij om, want soms heeft mijn smaak rare streken dan smaken mijn groenten lekker en mijn vlees of vis naar niks, allemaal de schuld van die vuile chemo, ik vertel dat aan mijn moeder en het gesprek stokt een beetje, ze heeft niet graag dat ik over mijn ziekte vertel. Ik versta dat, in haar plaats zou ik dat ook niet graag hebben, maar ik wil het toch even over mezelf hebben, heel even maar, en daarna gaan we heel snel weer over naar de verhalen, en dat haar eten soms ook niet smaakt, zegt ze, maar meestal wel, en dat ze ’s ochtends heel goed kan eten, een stuk peperkoek en koffie, en intussen eet ze heel traag haar biefstuk op, kleine hapjes vlees tussen grote happen woorden door, en dan staan we op om te betalen, en zij trakteert want zij is mijn moeder en ik moet luisteren, hoe oud ik ook ben, en de baas zegt dat hij de dokter zal bellen op de dag dat mijn moeder zal zwijgen.

Over twee maanden wordt ze 87. Hieronder vinden jullie nog een verhaal dat ik een paar jaar geleden over haar geschreven heb, het heet ‘Trouwkleed’. Soms doet ze hele gekke dingen maar ze is geweldig.

Volgende keer vertel ik weer over mezelf, maar nu even over haar. Dat moest.

 Veel liefs van

Jan

Trouwkleed

Toen mijn moeder naar haar appartement verhuisde heeft ze misschien wel een beetje teveel spullen meegenomen. Niet veel hoor, een ietsiepietsie maar. Een paar lapjes stof, misschien een tikkeltje oud en tikkeltje versleten, maar toch nog ‘veel te goed om weg te smijten’. En pas op, allemaal van goede kwaliteit, want die synthetische brol, daar deed zij niet aan mee. Allemaal katoen en wol en jersey en prince-de-galles en pied-de-poule en vichy en tartan (echte Schotse!) en wilde zijde en voeringstof voor gordijnen, allemaal van perfecte kwaliteit, en je wist maar nooit of het ooit nog van pas zou komen. En echt niet veel hoor, hoogstens een stuk of duizend stuks. Of tweeduizend, hooguit, verspreid over een onbepaald aantal kartonnen dozen en plastic zakken.

 naaimachien

 Mijn moeder naait graag, en dat is zwak uitgedrukt. Haar naaimachine staat als een troon in haar woonkamer en op alle stoelen en sofa’s liggen patronen en half afgewerkte producten, vooral poppenkleren, knuffelbeesten en tassen – eigenlijk woont mijn moeder in haar eigen naaiatelier, en wij vinden dat heerlijk en zij ook. Haar (vele) vriendinnen vinden dat ook, en ze kennen de reputatie van mijn moeder, en dat vinden wij ook heerlijk, maar haar  vriendinnen blijven haar maar lappen stof cadeau doen, ‘die ooit nog wel eens van pas zullen komen’, en zo groeide de lappencollectie van mijn moeder aan en aan, en gewoonlijk werden de nieuwe plastic zakken ‘voorlopig’ in de logeerkamer gelegd, want ‘dat lag daar in niemand zijn weg’ en ‘dat at toch geen brood’. Maar toch. Na een jaar of drie werd de logeerkamer toch een heel klein beetje een probleem. Niet alleen vond je, zelfs na lang zoeken, het logeerbed niet meer terug (wat best onhandig was als je kwam logeren), maar ook het raam werd onbereikbaar: hoe hard je ook zwom of klauterde of ploeterde, je kwam niet meer tot bij het raam, dat nochtans nauwelijks drie meter van de deur verwijderd was. Een goede vriend van ons, nochtans een ervaren alpinist, heeft in die tijd een heldhaftige poging ondernomen. Hij heeft halverwege de strijd moeten staken: hij zakte reddeloos weg in een moeras van katoen en was bijna gestikt tussen een paar enorme plastic zakken gevuld met echte Engelse tweed, we hebben hem maar net kunnen redden. En toen besloten mijn broer en ik dat het tijd was voor actie.

Eerst volgde er een lange en harde onderhandelingsronde.

‘Mama, we moeten opruimen in de logeerkamer!’

‘Maar waarom? Dat ligt daar in niemand zijn weg!’

‘Mama, we vinden het bed niet meer!’

‘Je moet beter zoeken! Heb ik jullie dan nooit leren zoeken? Hef eens iets op!’

‘Het raam kan niet meer open!’

‘En waarom zou dat open moeten? Dat is toch allemaal vervuiling en slechte lucht die binnenkomt!’

‘De kuisvrouw kan onder het bed niet meer kuisen! Straks komen er kakkerlakken!’

‘En dan? Die beestjes moeten ook leven!’

Maar tenslotte haalden mijn broer en ik onze slag thuis: er zou opgeruimd worden, maar wel onder strikte voorwaarden. Haar voorwaarden. Enfin, eigenlijk was er maar een voorwaarde: we mochten niks weggooien achter haar rug. Dat vonden we niet meer dan redelijk, en dus spraken we een datum af.

Mijn broer en ik hadden onze actie zorgvuldig voorbereid. In een andere kamer hadden we een paar gloednieuwe rekken geplaatst en een aantal keurige nieuwe kartonnen dozen klaargezet. We hadden ook een gigantisch aantal vuilniszakken voorzien (die we enigszins verdekt opstelden, zo ver mogelijk verwijderd van het keurend moedersoog). Vervolgens sleepten we de oude plastic zakken en de kartonnen dozen aan, en boden die ter goed- of afkeuring aan mijn moeder aan. Op de rand van het logeerbed (waarvan wij een hoek hadden vrijgemaakt) zat mijn moeder als een koningin op haar troon en veroordeelde na nauwgezet onderzoek (bekijken, betasten, nadenken, soms zelfs eens ruiken) elk afzonderlijk lapje stof tot de dood in een vuilniszak of tot verder leven in een van de nieuwe, keurige kartonnen dozen. Dat lukte. Dat lukte zelfs tamelijk goed, maar het duurde. En het bleef maar duren. Want soms, vaak, meestal kon ze geen afscheid nemen van een stuk gordijn, een flard van een jurk of een lap prince-de-galles (‘Die heb ik nog van tante Zulma gekregen!’ of ‘Daar kan ik nog een mooi knuffelkonijn van maken!’) en als ze zich, na lang aandringen, toch had laten overtuigen, veranderde ze twee minuten later weer van gedacht en ging ze achter onze rug weer in de vuilniszak scharrelen en stopte ze het veroordeelde lapje gauw in een nieuwe, keurige doos, maar dan ergens onderin, zodat mijn broer en ik het niet zagen. En natuurlijk werd elk lapje stof begeleid door een verhaal.

Na een uur of twee was de stapel nauwelijks geslonken en mijn broer en ik begonnen lichtjes te wanhopen en we wierpen elkaar een blik toe van ‘zullen we het hier eens een beetje laten vooruitgaan?’ en – o, schande over ons, maar ik moet de dingen vertellen zoals ze werkelijk gebeurd zijn, de waarheid heeft ook zijn rechten  – we deden iets tamelijk schandalig, echt waar ik geef het toe: we lokten onze moeder naar de keuken met een verse kan koffie en achter haar rug, ja, achter haar rug propten we als grote stiekemerds dikke pakken stof en grote lappen katoen en tartan en prince-de-galles en tweed en baalkatoen in vuilniszakken en we sleepten die te vierklauwens naar de voordeur van het appartement, oef! Niet echt netjes, ik geef het toe, maar ja, wat moesten we doen? Als we niks deden, dan hield ze alles bij, echt alles! En dan? En dan? Dan stegen de stapels stof tot aan het plafond, dan  raakte heel haar appartement vol, en haar balkon, en tenslotte zouden de stapels over de rand van haar balkon uitpuilen en neerstorten en zouden er honderden, duizenden lappen stof als sneeuw over de Leopoldlaan neerdwarrelen, er zou een gigantische verkeersopstopping ontstaan, de riolen zouden verstopt geraken met proppen katoen en wol, de straten zouden blank staan en… Kortom, mijn broer en ik vonden dat we echt een goede daad verrichtten.

Maar toen gebeurde er iets. Mijn broer en ik hadden net weer twee volle vuilniszaken bij de voordeur gezet, in onze handen wrijvend want nu ging het eindelijk vooruit, toen we in de logeerkamer onze moeder op het bed aantroffen met een klein stukje stof in haar handen. Gebroken wit, zijdeachtig. Ze streelde het voorzichtig, als was het een klein vogeltje, en bekeek het heel aandachtig. Toen keek ze naar ons op en glimlachte.

‘Weten jullie wat dit is?’

Nee, dat wisten wij niet.

‘Dat is een stukje van mijn trouwkleed,’ zei ze.

Mijn broer en ik werden ineens heel stil. We staarden met open mond naar dat stukje stof. Nog in geen honderd jaar hadden wij, met onze primitieve ogen kunnen vermoeden wat het was. En wat het waard was. Haar trouwkleed. In 1952 was ze met papa getrouwd. 42 jaar waren ze getrouwd geweest, papa was gestorven in 1994. Haar trouwkleed. Om de juiste lappen stof van de slechte lappen stof te onderscheiden moest je echt kennersogen hebben. En wie de echte kenner in dit huis was, was zonet weer eens gebleken.

We keken eens naar elkaar, mijn broer en ik, en toen hebben we die twee vuilniszakken bij de voordeur teruggehaald, en we hebben die aan haar keurende blik aangeboden, terwijl zij als een koningin op de rand van het logeerbed zat.

En het heeft nog lang geduurd. Het bleef maar duren.

Maar het was geweldig plezant.

©Jan Simoen, 2006

23-02-11

 

Vrienden, collega’s, medeburgers!

Voor jullie kaartjes & kaarsen,

Bloemen & vazen,

Brieven & tekeningen,

Schilderijen & beeldhouwwerken,

Bongobons, boeken & strips & cd’s,

Voor jullie wijnen & bieren & artisanale pasteien & confituren,

Aromatische oliën & badzouten,

Puzzels & rebussen,

Foto’s, mails & sms’jes,

Voor jullie onstuimige gelukwensen,

Voor jullie spandoeken & champagne,

Voor jullie prachtige hoeden,

Voor jullie virtueel & fysiek gezwaai & gewuif,

MERCI en nog eens MERCI!

Jan & Rie

(Aka meneer & madame Simoen-Boogaerts)

 032 tr

 (de blije madame met het mooie witte haar links op de foto is de mama van Jan)